Het is september 2005. We wonen in het zuiden van Swaziland, in het dorpje Big Bend, genoemd naar een grote bocht in een rivier. Onze dochter is zes weken oud en heeft haar tweede set inentingen nodig. De eerste set kreeg ze bij haar geboorte in Zuid-Afrika.
Omdat de kliniek in Big Bend een grote rode vlag is, rijden we op een zaterdagmorgen naar het dichtstbijzijnde stadje Manzini, ongeveer een uur verderop, omdat we daar een goede arts kennen. Hij is van Rwandese afkomst en we vertrouwen hem. Tijdens mijn zwangerschap was ik er een paar keer geweest en dat was naar alle tevredenheid. De arts geeft onze dochter haar inentingen en na korte tijd staan we weer buiten.
Als we in de auto zitten, sla ik me voor het hoofd.
– Shit, we hebben de houdbaarheidsdatum niet gecontroleerd.
In onze kliniek in Zambia was het standaardprocedure om patiënten de houdbaarheidsdatum te laten controleren. Of je wilde of niet: er werd geen prikje gezet voor je had bevestigd dat het vaccin in orde was.
– Het zal toch wel goed zijn? vraagt Echtgenoot.
– Ja… nou… ik weet het niet. (Korte stilte). – Ik kan er vast niet van slapen vannacht.
– Het is vast goed, zegt Echtgenoot.
Ik voel een diepe bezorgdheid in me opkomen. We wonen al drie jaar in Afrika en hebben medisch al het een en ander meegemaakt.
– Liefste, zou je het toch even binnen willen navragen? Alsjeblieft. We zijn hier nu. Het is vijf minuten.
Echtgenoot zucht. De nacht was kort, de dagen zijn lang, en het is tijd voor het weekend.
– Ik blijf wel in de auto met de kinderen, zeg ik. – Dan kan ik meteen Dochter voeden.
Echtgenoot zucht opnieuw. Dan stapt hij uit.
Ik voed onze dochter. Vijf minuten gaan voorbij. Tien. Vijftien. Twintig. Ik neem me voor om voortaan altijd de uiterste houdbaarheidsdatum te controleren.
Na een half uur stapt Echtgenoot weer in de auto.
– En? vraag ik. – Was het verlopen?
– Nee, zegt Echtgenoot. – Ze hebben haar de verkeerde inentingen gegeven.
– Waaat?!!